Het Psalmenoproer speelde zich onder meer af in Vlaardingen en Maassluis (Rotterdamse bijbelgordel) in de jaren 1775-1776 na het invoeren van een nieuwe psalmberijming en een versnelde zingtrant. In Zeeland waren er eveneens bewegingen die deze berijming bestreden en fel werden vervolgd.
Het Psalmenoproer speelde zich onder meer af in Vlaardingen en Maassluis (Rotterdamse bijbelgordel) in de jaren 1775-1776 na het invoeren van een nieuwe psalmberijming en een versnelde zingtrant. In Zeeland waren er eveneens bewegingen die deze berijming bestreden en fel werden vervolgd. Van 1566 tot 1773 vormden de psalmberijming van Datheen het belangrijkste gezangenboek van de Nederduits Gereformeerde Kerk (voorgangster van de Nederlandse Hervormde Kerk). Vanwege de verouderde bewoordingen van Datheen werd er in 1773 door het staatsbestuur een nieuwe psalmberijming ingevoerd. Daarnaast voerden de lokale kerkenraden een snellere zingtrant in waarbij de noten korter gezongen werden. Delen van de protestantse gemeenten van Vlaardingen en Maassluis kwamen hiertegen in opstand; zij bleven liever de berijming van Petrus Datheen gebruiken, in het langzame tempo. Tegenwoordig wordt de psalmberijming van Datheen nog in zo'n 30 kerkelijke gemeenten gezongen, met name in oudgereformeerde gemeenten in Zeeland. Vanaf het begin van de Nederlandse staat (1572) was er een intensieve bemoeienis van de overheid met de Nederlands Hervormde Kerk en met o.a. de Statenvertaling beoogde zij meer eenheid in de zeven Nederlandse gewesten te bereiken, dit zou tot de Franse tijd (1795) duren. Daarna werd dit gedurende enige jaren beduidend minder, maar tijdens het Koninkrijk der Nederlanden brak er voor de toenmalige hervormde Kerk (de grootste in die tijd) een tijdperk van tientallen jaren durende intensieve staatsbemoeienis aan. In 1816 kwam er bij Koninklijk Besluit een algemeen kerkelijk reglement. Hierbij werd onder andere vastgesteld dat de koning of minister van Eredienst het recht hadden om de leden van de kerkelijke, landelijke en provinciale synoden aan te stellen. De koning met zijn ministers zorgden er zo voor dat de kerk van bovenaf werd bestuurd. Hierbij werden enigszins afwijkende meningen bestreden. Het parool was: 'eenheid in regering, land en godsdienst'.