abstract
| - Een niet-moslim is iemand die geen moslim is. Vanuit de islam worden niet-moslims gecategoriseerd in verschillende groepen. Moslims beschouwen monotheïsten van vóór de openbaring van de islam aan Mohammed als een hanif, zoals Adam en Abraham. De omgang van de islam met andere godsdiensten is in het verleden zeer verschillend geweest. Op basis van soera De Koe 256 kan het bekeren slechts uit vrije wil en zonder dwang. De religie kent dan ook geen zendingsdrang. Dit blijkt ook uit de verspreiding van de vroege islam: een snelle opmars, maar behalve een elite van Arabische moslims bleef de onderworpen bevolking haar oude religie aanhangen. Omstreeks 700 was het zelfs bij wet verboden om te bekeren tot de islam; moslims waren van mening dat de islam alleen voor Arabieren was, zoals het jodendom was bestemd voor de zonen van Jakob. Joden en christenen werden getolereerd als Mensen van het Boek, net als een deel van de hindoes en aanhangers van het zoroastrisme, en kregen een beschermde dhimmi-status. Pas tijdens het kalifaat van de Abbasiden kon men de nieuwe religie aannemen. In tegenstelling tot de houding tegenover de Mensen van het Boek werd een andere houding ingenomen jegens aanhangers van natuurgodsdiensten. Met name Afrikaanse stammen die meerdere goden aanbaden werden hard aangepakt. In Soedan werden ze lange tijd, net als door de christenen, als slaven behandeld. Tussen de 11e en 13e eeuw bekeerden zij zich, deels onder dwang, door het militante optreden van de Almoraviden en de Almohaden. Volgens het merendeel van de islamitische fiqhgeleerden en theologen verdient een moslim die van het geloof afvalt (ridda), en zich zodoende buiten de islam plaatst, de doodstraf, maar men verschilt van mening of dit gepleegde feit wel voldoende is om een oordeel te vellen en uit te voeren Met betrekking tot de kafirs, de ongelovigen, ofwel de ondankbaren jegens God, werd in de periode van Mohammeds verblijf in Mekka (610-622) geen jihad gevoerd tegen hen. Mede gezien de getalsmatige verhouding van moslims en niet-moslims was een vreedzame coëxistentie noodzakelijk tot de hidjra. In Medina kwam deze strijd echter centraler te staan. Deze jihad behoeft tegenwoordig slechts vervuld te worden als er voldoende deelnemers zijn; moderne radicalen vatten het wel op als een individuele plicht. Volgens verschillende overleveringen dient men voor de aanval de ongelovigen uit te nodigen te erkennen dat er slechts één godheid, d.w.z. God, is en Mohammed Zijn profeet, d.w.z. vooraf dient een oproep tot bekering gedaan te worden. In de periode 1960-1980 ontwikkelde zich zelfs een beweging tegen politieke leiders en staatshoofden die niet volgens de sharia regeren; op basis van takfier zouden deze leiders eveneens kafirs zijn. President Sadat van Egypte werd zodoende in 1981 vermoord. Klassieke islamitische aanduidingen voor de moslimse wereld en de niet-moslimse wereld zijn het Huis van de Vrede en het Huis van de Oorlog. Al in de vroegste periodes werd deze strikte tweedeling genuanceerd. Vanuit de fiqh ontstonden concepten waarmee de relaties met niet-islamitische buurstaten werd gelegitimeerd.
|