| abstract
| - De Halacha (Hebreeuws: הלכה) is het totaal van g-ddelijke en rabbijnse wetgeving die gefundeerd is in de Tora en opgetekend in de Rabbijnse literatuur vanaf de 4e eeuw voor de gebruikelijke jaartelling tot vandaag. Het Hebreeuwse woord halacha is afgeleid van de woordstam van lopen of gaan, halach, waarmee wordt gesuggereerd dat dit weg is die joden dienen te belopen of te begaan. Het bijvoeglijk naamwoord van halacha, halachisch, betekent volgens de (rabbijnse) joodse wet. Het wordt gebruikt om aan te duiden of iets in overeenstemming is (halachisch toegestaan) of strijdig is (halachisch verboden) met de leerregels uit de Thora, de Talmoed of latere rabbijnse wetsopvattingen. Daarnaast markeert het de grens tussen traditioneel Jodendom en alles wat daar buiten ligt; wat halachisch-joods is, is rechtstreeks herleidbaar via het rabbijnse Jodendom tot het door God geuite woord van de Tora. Wat niet halachisch-joods is, mist die aansluiting op de grondslag en staat daarmee buiten het traditionele Jodendom. Het fundament van de joodse wet en traditie (halacha) is de Thora, de vijf boeken van Mozes. Volgens de rabbijnse traditie zijn er 613 verplichtingen (613 mitswot) in de Thora. Niet alle 613 zijn steeds voor iedereen, altijd en op iedere plek van toepassing. Sommige van deze wetten zijn alleen van toepassing op mannen, andere alleen op vrouwen, sommige alleen op priesters (kohaniem) of op leden van de stam van Levi, op personen die de agrarische producten van het Land van Israël behandelen (verbouwen, eten, etc.), etc. Vele wetten waren slechts relevant toen de joodse Tempel nog bestond. Minder dan 300 van deze geboden zijn vandaag nog toepasselijk. Ondanks dat er Joodse groepen zijn ontstaan die zich alleen op de geschreven tekst van de Thora baseerden (met name de Sadduceeërs, Beta Israël en de Karaïeten), volgden de meeste joden wat bekend staat als de mondelinge wet.
|