Op het Pinksterfeest in Jeruzalem begon de apostolische arbeid tot evangelieverkondiging. In Nederland en Duitsland werkten in de 6e en 7e eeuw Ierse en Angelsaksische monniken. De kerstening van de Slaven werd vanuit Byzantium ondernomen door de HH. Cyrillus en Methodius in de 9e eeuw. In het begin van de 19e eeuw nam de H. Stoel het voortouw in de missieactiviteiten: Paus Pius VII (1800-1823) richtte de Propagande Fide weer op. Deze was door Napoleon afgeschaft. Gregorius XVI (1831-1846) stichtte talrijke bisdommen en vroeg aan de bisschoppen om een plaatselijke clerus te vormen.
Op het Pinksterfeest in Jeruzalem begon de apostolische arbeid tot evangelieverkondiging. In Nederland en Duitsland werkten in de 6e en 7e eeuw Ierse en Angelsaksische monniken. De kerstening van de Slaven werd vanuit Byzantium ondernomen door de HH. Cyrillus en Methodius in de 9e eeuw. In de 19e eeuw kende de missionering een grote bloei: er werden nieuwe genootschappen opgericht, zoals de Oblaten van de Onbevlekte Maagd Maria (1816) en de Witte Paters (1868). Zij werden soms specifiek voor de evangelisering opgericht en zonden vele krachten uit. Ter ondersteuning werden vele missiebonden opgericht, meestal met een eigen tijdschrift. Er werden scholen en ziekenhuizen opgericht. De H. Stoel en de Propagande Fide drongen steeds aan op de vorming van een inheemse clerus. De missioneringsactiviteit uit die tijd mag niet vereenzelvigd worden met de kolonisatiebeweging die in dezelfde periode plaatsvond: meestal ging de missie-activiteit vooraf aan de kolonisatie, zoals in Afrika, Oceaniƫ en Zuid-Oost Aziƫ. In het Midden-Oosten ging ze niet gepaard met kolonisatie en in de Noord- en Zuid-Amerika vertrokken de missionarissen naar gebieden die reeds gekoloniseerd waren (in 1783 naar de Verenigde Staten en in de jaren 1820 naar Latijns Amerika). In het begin van de 19e eeuw nam de H. Stoel het voortouw in de missieactiviteiten: Paus Pius VII (1800-1823) richtte de Propagande Fide weer op. Deze was door Napoleon afgeschaft. Gregorius XVI (1831-1846) stichtte talrijke bisdommen en vroeg aan de bisschoppen om een plaatselijke clerus te vormen. De missieactiviteit is steeds een belangrijk aandachtspunt gebleven van de pausen. In 1920 verklaarde Benedictus XV (1914-1922) de jonge zwarte christenen die in 1885 in Oeganda als martelaren stierven zalig. Paus Pius XI (1922-1939) wijdde in 1926 de eerste zes Chinese bisschoppen, gevolgd in de jaren daarna door Japanse, Vietnamese en Afrikaanse bisschoppen. In die periode ontstond ook de missiologie als een studie op zich: een grondige studie van de sociologie en de psychologie van de bevolking in de missiegebieden hielp bij het bekeringsproces. Men trachtte ook meer dan in het verleden die gebruiken van de lokale bevolkingen te behouden die niet strijdig waren met de katholieke moraal. In 1900 telde de Kerk 6.106 missionarissen en in 1933 11.181. Paus Pius XII (1939-1958) benoemde tijdens het consistorie van 1946 de eerste Chinese kardinaal (Thomas Tien Ken-sin).