De bekendste en meest gebruikte stroomafnemer is de pantograaf meestal gewoon aangeduid als stroomafnemer (benamingen / afkortingen in het spoorjargon: beugel, stra en panto) is het onderdeel van een tram waarmee de rijstroom van de bovenleiding wordt afgetapt. De stroomafnemer heeft een ingewikkeld mechaniek waarmee het "schuitje" (zie hieronder) met een bepaalde kracht tegen de rijdraden van de bovenleiding wordt gedrukt. Verschillen in de exacte afstand in hoogte tussen de tram en de bovenleiding worden zo opgevangen.
De bekendste en meest gebruikte stroomafnemer is de pantograaf meestal gewoon aangeduid als stroomafnemer (benamingen / afkortingen in het spoorjargon: beugel, stra en panto) is het onderdeel van een tram waarmee de rijstroom van de bovenleiding wordt afgetapt. De stroomafnemer heeft een ingewikkeld mechaniek waarmee het "schuitje" (zie hieronder) met een bepaalde kracht tegen de rijdraden van de bovenleiding wordt gedrukt. Verschillen in de exacte afstand in hoogte tussen de tram en de bovenleiding worden zo opgevangen. Voor de tram betekende de pantograaf vaak de opvolger van de sleepbeugel of de trolleystang. Een pantograaf is genoemd naar de pantograaf of tekenaap die gebruikt werd door wiskundigen en kunstenaars. Er is enige uiterlijke gelijkenis en ook de scharnierende constructies vertonen verwantschap. Een pantograaf heeft twee benen, die onder het rijden altijd evenwijdig blijven, waardoor de stroomdraad onder een constante hoek wordt geraakt. Tegenwoordig zijn de meeste stoomafnemers met slechts een been uitgerust. Onder andere Haagse GTL-trams hebben nog steeds tweebeenpantografen. Het onderdeel dat contact maakt met de rijdraad, wordt schuitje of sleepstuk genoemd. De uitvoering van het schuitje is afhankelijk van de maximale stoomsterkte. De drukkracht van de stroomafnemer tegen de bovenleiding (rijdraad) mag niet groter worden dan 140 Newton om beschadiging aan de bovenleiding te voorkomen. De pantograaf van een tram kan gemakkelijk loskomen. Dit is een veiligheidsmaatregel om te vermijden dat bij een probleem de tram de hele bovenleiding aan flarden trekt en de draden op de grond terecht komen.