abstract
| - Wanneer we het woord vroom horen dan denken we spontaan aan 'devotioneel' of 'al te religieus'. Etymologisch en uit het Woordenboek van de Nederlandse Taal is op te maken dat vroom ook 'sterk', 'dapper' en 'koen' kan betekenen. In deze zin wordt het woord bijvoorbeeld gebruikt in het zesde couplet van het Nederlandse volkslied, het Wilhelmus. Dat ik doch vroom mag blijven, uw dienaar t'aller stond, de tirannie verdrijven die mij mijn hart doorwondt. De vroomheid heeft haar eigen geschiedenis. De reformatie heeft haar accenten gelegd. De contrareformatie benadrukte uiterlijke devotie en sacramentele elementen. De devotionele praktijken rond de heiligenverering heeft de oorspronkelijk betekenis van het woord vroom vertekend. Het bijvoegelijk naamwoord vroom luidde in het Middelnederlands eveneens vroom maar betekende "flink, dapper, braaf, vroom". Het is verwant met het Middelnederlandse zelfstandig naamwoord vrome ("voordeel"). Er zijn verwante woorden met verschillende Ablaut-varianten zoals Middelnederlands vrame ("nut"), Oudnoords framr ("dapper, uitstekend"), Oudgrieks prĂ³mos ("leider"), Latijn primus ("eerste") enz.
|