abstract
| - De geschiedenis van het kasteel begint in het midden van de twaalfde eeuw met de kluizenaar Gerlachus, die zich terugtrok in het Geuldal om er te bidden en tegelijkertijd regelmatig op bedevaart te gaan naar het graf van Servatius van Maastricht. Toen hij in 1165 stierf, werd zijn graf een bedevaartsplaats voor de plaatselijke bevolking omdat de mensen hem wonderen toedichtten. Nadat Gerlachus heilig was verklaard liet de Valkenburgse heer Gosewijn IV bij het graf een (Norbertijnen)klooster en een kloosterkerk bouwen. In de kerk werd een praalgraf ingericht voor Gerlachus. In 1345 werd het klooster tot nonnenklooster omgevormd en veel adellijke families stuurden hun dochters die niet aan de man kwamen hier naar toe. In 1574, tijdens de Tachtigjarige Oorlog, werd het klooster verwoest door Lodewijk van Nassau tijdens een veldtocht tegen de Spanjaarden. Echter in 1661 kwam het klooster weer onder Spaanse soevereiniteit. Vervolgens kwam het in 1786 weer in Hollandse handen, waarna de nonnen vertrokken. Na de Franse inval in 1795 werden alle kloosters in de Nederlanden geconfisceerd, waarna een notaris, Schoenmaekers genaamd, die als zaakwaarnemer van de zusters optrad, het klooster kocht. Deze liet het klooster ombouwen tot een château (hij vond kasteel te ordinair). De kloosterkerk werd aan de gemeente Houthem geschonken en fungeerde als nieuwe parochiekerk. Het kasteel werd achtereenvolgens bewoond door de families Corneli en De Selys de Fanson. Als laatste telg van de familie De Selys de Fanson bewoonde Robert het tot 1979, waarna deze het vermaakte aan het kerkbestuur van de parochie Houthem. Het kasteel en een aantal bijgebouwen raakten hierna ernstig in verval. In de Tweede Wereldoorlog werd het kasteel eerst door de Duitsers bezet en na de bevrijding door Amerikaanse militairen. Aan de Amerikaanse bezetting herhinnert nog een gat in de grote spiegel boven de schouw, ontstaan door een pistoolschot afgevuurd door een van de soldaten.
|