| rdfs:comment
| - Vers 1: Wij knielen voor uw zetel neer, wij, Heer, en al uw leden, en eren U als onze Heer met lied'ren en gebeden. Dat alle macht, hoe hoog, hoe groot, voor U, o Godsgetuige, o Eerstgeboren' uit de dood zich diep eerbiedig buige! Vers 2: Die ons, gereinigd door uw bloed, tot priesters hebt verheven, en ons de hoge rang, de moed van koningen gegeven, U zij de roem, U zij de lof, U de eerkroon opgedragen! Geheel de aard' en 't hemelhof moet van uw eer gewagen. Vers 3: Vers 4:
|
| abstract
| - Vers 1: Wij knielen voor uw zetel neer, wij, Heer, en al uw leden, en eren U als onze Heer met lied'ren en gebeden. Dat alle macht, hoe hoog, hoe groot, voor U, o Godsgetuige, o Eerstgeboren' uit de dood zich diep eerbiedig buige! Vers 2: Die ons, gereinigd door uw bloed, tot priesters hebt verheven, en ons de hoge rang, de moed van koningen gegeven, U zij de roem, U zij de lof, U de eerkroon opgedragen! Geheel de aard' en 't hemelhof moet van uw eer gewagen. Vers 3: U, die als Heer der heerlijkheid verreest tot heil der volken, verwachten wij in majesteit eens weder op de wolken. Hij komt, elks oog zal Hem dan zien, ook die Hem heeft doorsteken! Elk zal Hem juichend hulde biên of om ontferming smeken. Vers 4: Hoe ras of traag de tijd verdwijnt, die dag zal zeker komen. Het licht, dat aan de kim verschijnt, wordt reeds van ver vernomen. Ja, halleluja, ja Hij komt! Juicht, mensen, eng'len, samen. Juicht met een vreugd, die 't al verstomt, juicht allen! Amen, amen!
|