abstract
| - [[Bestand:Heilig_jaar_1300.jpg|thumb|200px|right|Afgebeeld: de bul Nuper per alias, die een aanvulling vormde op de door paus Bonifatius VIII uitgevaardigde bul Antiquorum habet waarmee het eerste gedocumenteerde Heilig Jaar (1300) werd afgekondigd.]] Het katholieke Heilig Jaar of Jubilé vindt zijn oorsprong in de Middeleeuwen. Het vindt zijn oorsprong onder andere in het joodse Jubeljaar. Sinds de tiende en de elfde eeuw begon het christendom een steeds vanzelfsprekender aspect te worden in het dagelijks leven. Vaak werden heiligenbeelden in processies rondgedragen en de overblijfselen van heiligen werden onder grote toeloop van gelovigen ook buiten de kerken getoond. De massale toeloop is te verklaren uit het feit dat bidden nabij relieken als werkzamer werden gezien en bovendien, niet geheel onbelangrijk, konden er vaak aflaten mee verkregen worden. Religieuze feesten, waarbij relieken werden getoond, werden over het algemeen reliekentoningen of ook Jubilés genoemd. Kenmerk van deze gebeurtenissen was, dat ze slechts een keer in de zoveel tijd werden gehouden. De belangrijkste onder de Jubilés was dat van Rome, waar door het bijwonen van reliekentoningen, een volledige aflaat verdiend konden worden. Dit Jubilé is waarschijnlijk niet het oudste. Anders dan bij de meeste reliekentoningsfeesten kende men in Rome in de 11e eeuw geen vaste tijd waarin een Heilig Jaar werd gehouden. De pausen namen zelf deze beslissing. Ook de bepalingen voor het verkrijgen van de aflaat veranderden sterk in de loop der Heilige Jaren. De bepalingen werden door de eeuwen heen steeds uitgebreider. Aanvankelijk was een bezoek aan de Sint-Pietersbasiliek met daarbij aanwezigheid bij de toning van en zegening met de reliek van de Zweetdoek van Veronica een verplichting. Later werden de voorwaarden uitgebreid met onder andere de eis de vier belangrijkste kerken van Rome te bezoeken, de Sint-Jan van Lateranen, de Sint-Pietersbasiliek, de Maria de Meerdere en de Sint-Paulus buiten de Muren. Voor bewoners van de stad werd het aantal verplichte bezoeken op dertig vastgesteld, voor pelgrims van buiten op vijftien. Het aantal pelgrims dat door de Heilige Jaren werd aangetrokken was enorm. Precieze cijfers zijn er niet bekend. Een gebeurtenis in 1450 geeft een indruk van het aantal bedevaarders. In dat jaar kwamen 128 pelgrims om tijdens een paniek die ontstond op de brug bij de Engelenburcht, een van de doorgangsroutes tussen de vier hoofdkerken. Het feit dat op één brug zoveel slachtoffers konden vallen, geeft aan hoe vol de stad moet zijn geweest. Op dat moment was er iedere vijftig jaar een jubilé. Hiermee verkreeg men een volledige kwijtschelding van alle zonden. Hiervoor diende men eerst te gaan biechten en de penitentie te volbrengen, waarbij een oprecht berouw van belang was. Vervolgend behoorde men tenminste vijftien dagen in Rome te verblijven. Iedere dag moesten de vier belangrijkste kerken van Rome bezocht worden. In deze tijd bestond tevens de traditie van het openen en het sluiten van de Heilige Deur, een traditie die op dat moment door meerdere bedevaartsplaatsen werd overgenomen.
|